De voorbije week moesten verschillende Belgische voedingsmerken ongeruste consumenten geruststellen dat een halal of kosher certificaat niet gepaard hoeft te gaan met het aanpassen van een traditioneel recept. Er kan geen sprake zijn van inboeten aan kwaliteit: net door een kwaliteitsimago scoort de Belgische voeding steeds beter op buitenlandse markten. Vooral op verre markten is er een enorm potentieel, ondermeer in het Midden-Oosten. Het is trouwens door de groeiende uitvoer dat de voedingsindustrie er als enige in slaagt om jobs in ons land te houden. We hebben er dus alle baat bij om onze voedingsproducten – waar we terecht trots op zijn – op buitenlanse markten aan te prijzen.
Het belang van certificaten
De Belg is fier op zijn voeding. Veel merken zijn dan ook nationaal erfgoed geworden. Dat we niet willen dat daaraan gemorreld wordt is niet meer dan normaal. Maar over halal en kosher certificaten bestaan tegelijk tal van misverstanden. In essentie draait het om een simpele erkenning dat een product voldoet aan bepaalde voorwaarden voor een specifieke doelgroep: in het geval van halal voor Moslims en in het geval van kosher voor religieuze joden. Het is eigenlijk te vergelijken met de strikte eisen die wij in Europa ook stellen aan voedingwaren uit andere continenten.
Om zo’n certificaat te verkrijgen hoeft een producent niet per se zijn productieproces of recept aan te passen. Veel Belgische producten voldoen per definitie aan de voorwaarden van halal voeding, zoals een verbod om alcohol te gebruiken tijdens het productieproces of om varkensvlees te verwerken in het product. Strikt genomen is een gewone Belgische Conferencepeer, sinds het Russische importverbod zowat een nationaal symbool, daar een voorbeeld van. Binnen de Waalse exportorganisatie AWEX bestaat er overigens reeds jaren een Halal Club die bedrijven begeleidt om zo’n halal-certificaat binnen te halen.
Export houdt jobs in ons land
Dat onze bedrijven actief zo’n certificaten aanvragen heeft alles te maken met export: het helpt immers om nieuwe markten aan te boren, denk maar aan het Midden-Oosten of aan Aziatische landen zoals Indonesië en Maleisië. Ons land doet het de voorbije jaren enorm goed qua uitvoer van voeding. In 2014 voerden we naar schatting voor 22,9 miljard euro voeding en dranken uit. De invoer is merkelijk lager: met slechts 19 miljard euro invoer hebben we een handelsbalansoverschot van 3,9 miljard euro.
Vorig jaar sprong trouwens vooral Algerije, bekend als doorvoerland naar Afrika en het Midden-Oosten, in het oog met een exportgroei van maar liefst 80% ! Met een potentieel van anderhalf miljard consumenten wereldwijd, verspreid over meer dan 100 landen, zouden we onszelf economisch benadelen door de moslimwereld links te laten liggen als potentiële handelspartner.
Small country. Great food.
Onze voeding staat in ogen van velen gelijk aan kwaliteit, diversiteit en innovatie. Dat de Belgische voedingsindustrie vandaag met de slogan “Food.be – Small country. Great food.” uitpakt is geen toeval: het merk Belgische voeding zit internationaal in de lift. Het is dus duidelijk dat onze producenten er geen enkele baat bij hebben om in te boeten aan kwaliteit, niet naar buitenlandse markten en al zeker niet naar de kritische Belgische consument die zo op zijn traditionele kwaliteitsproducten is gesteld.
Door te exporteren, vooral naar de verre markten waar het groeipotentieel het grootst is, kunnen we bovendien jobs in België behouden. Waar andere industrieën jaar naar jaar jobs uit België zien verdwijnen blijft de voedingsindustrie werkgelegenheid creëren. Laten we dus met open geest de kwaliteit van onze voeding uitdragen: Small country. Great food.!