Hernieuwbare energie: hoe draagt onze Belgische voedingsindustrie bij aan de verwachtingen van Europa?

18.07.2019

Tegen 2030 moet de Europese Unie minstens 32% van haar energie uit hernieuwbare bronnen halen. Ambitieus, maar noodzakelijk. Zowel groene stroom, groene warmte als biobrandstoffen voor transport komen hiervoor in aanmerking. Ook de voedingsindustrie heeft als één van de grootste industrieën van ons land hierin een rol te spelen. De voornamelijk kleine en middelgrote bedrijven uit onze sector hebben energie nodig om onze voeding te produceren en nemen tegelijk hun verantwoordelijkheid op.  Ze dragen hun steentje bij om België en Europa groener te maken via hernieuwbare energie. Is er nog ruimte voor verbetering? “Ja, maar niet ten koste van hun groei”, verklaart Tom Quintelier, Fevia’s Environmental Affairs & Energy Advisor.

Tom, hoe draagt de Belgische voedingsindustrie bij aan groene energie?

“Onze bedrijven, voornamelijk kmo’s, produceren voedingsproducten en hebben energie nodig om te koken, te verwarmen, te drogen, te koelen,…. Samen met alle voedingsbedrijven streeft Fevia ernaar om de impact van onze sector en van onze producten op het milieu te verlagen. Hernieuwbare energie produceren is één manier om dit te doen: op dit moment doen minstens 129 grote en kleine Belgische voedingsbedrijven dat al. Meestal via zonnepanelen, maar ook via vergistingsinstallaties, windmolens, en zelfs waterkrachtcentrales. Ongeveer 6,5% van het totale energieverbruik in de voedingsindustrie is vandaag al afkomstig van eigen hernieuwbare energieproductie. Daarnaast kopen ook veel bedrijven hun groene elektriciteit in.”

Hebben we concrete cijfers van die aangekochte groene elektriciteit in de voedingsindustrie?

“We hebben geen concrete cijfers voor heel België, maar de bedrijven die in Wallonië deelnemen aan de Accord de Branche, kopen 17% groene elektriciteit aan. Als we ervan uitgaan dat dit ook in Vlaanderen geldt, stijgt het aandeel hernieuwbare energie (zelf geproduceerd en aangekocht) naar 12,8% voor heel België. Dat is alvast een stap in de goede en groene richting.”

Is groene elektriciteit DE oplossing om de Europese doelstelling te halen?

“Het lijkt een mooi verhaal, maar toch zijn er heel wat kanttekeningen bij te maken. Indien voedingsbedrijven voor hun elektriciteit overschakelen naar 100% hernieuwbare elektriciteit, via eigen opwekking of de aankoop van groene elektriciteit, moeten ze nog altijd meer dan de helft van hun energieverbruik vergroenen.

Voedingsbedrijven gebruiken vandaag vooral aardgas (meer dan 50%) als energiebron. Ze hebben immers veel warmte nodig in hun productieprocessen en aardgas is - momenteel toch – nog steeds efficiënter om die warmte op te wekken. 43% van dat aardgas dient als brandstof voor een warmtekrachtkoppeling (WKK). Zo wordt op een zeer efficiëntie manier warmte en elektriciteit tegelijk opgewekt. Het nadeel blijft dat het aardgasverbruik voor CO2-uitstoot zorgt. Het is dus voor een bedrijf vandaag kiezen tussen efficiënt energie opwekken via een WKK of een lage(re) CO2-uitstoot hebben door de aankoop van groene elektriciteit. Geen evidente keuze.”

Wat is dan de grootste uitdaging?

“Er zijn nog een aantal vragen te beantwoorden alvorens we de weg naar 100% hernieuwbare energie kunnen inslaan. Stel dat we alle processen elektrificeren, uiteraard op basis van hernieuwbare energiebronnen. Wat is dan de impact op de energie-efficiëntie van de voedingsindustrie? Hoe wordt die hernieuwbare elektriciteit opgewekt? Kan er genoeg elektriciteit worden opgewekt om ook de andere industriële processen te bevoorraden? Kunnen we deze elektriciteit opslaan voor windstille of regenachtige momenten? Veel vragen waar nog geen duidelijke antwoorden voor zijn.”

En wat met de andere opties, zoals biomassa?

“Het gebruik van biomassa als energiebron kan deels een oplossing zijn om de hernieuwbare energiedoelstellingen te realiseren. Maar dan moeten we er zorgvuldig over waken dat de “cascade van waardebehoud” gerespecteerd blijft. Dat houdt in dat we de biomassa prioritair voor menselijke of dierlijke voeding gebruiken, en enkel daarna voor energie. De toepassing van dit principe is essentieel om voldoende grondstoffen voor de voedselproductie te waarborgen. Dit kadert ook in de principes van circulaire economie.”

Wat verwacht de sector van de volgende legislatuur?

“De uitdaging voor de voedingsindustrie lijkt simpel maar is allerminst evident. De voedingsindustrie kan zelf nog meer investeren in eigen hernieuwbare energieproductie via zonnepanelen, windmolens of een eigen vergistingsinstallatie. Toch blijft dit beperkt tot enkele procenten van haar effectieve noden.  

Daarnaast is er vooral een oplossing nodig voor het aardgas. Hoe kan gas groener worden, zonder daarbij in competitie te treden met de biomassa die nodig is voor de voedselproductie? Zijn er andere energiebronnen mogelijk om op een efficiënte manier koken en verwarmen? Hiervoor hebben we vooral steun voor innovatie nodig.

En om het helemaal nog wat complexer te maken: dat alles liefst nog tegen een competitieve prijs. Belgische voedingsbedrijven zijn kmo’s die veel energie nodig hebben. Onze energiekosten stijgen, onder meer te wijten aan steun voor hernieuwbare energie, maar ook door de toevoeging van allerhande openbare dienstverplichtingen. Dat zorgt voor een bijkomende kostenhandicap ten opzichte van hun concurrenten in de buurlanden. Voedingsbedrijven staan dus voor een moeilijke keuze: investeren in hun groei door uitbreiding en productinnovatie of in hernieuwbare energieproductie en energie-efficiëntie?

Kortom: wij pleiten voor een goed energiebeleid, dat ook rekening houdt met onze kleinere energie-intensieve bedrijven.”