- Nieuws
- 'Ultrabewerkte voeding': naar een debat dat wél leidt tot positieve veranderingen voor de consument
Helpt het discours over ‘ultrabewerkte voeding’ de consument in het maken van gezondere keuzes? Fevia ging aan tafel zitten met professor Andreja Rajkovic van de UGent, expert in microbiologische en toxicologische aspecten van voedselveiligheid, om zijn inzichten te krijgen in deze complexe materie. “De definitie van ultrabewerkte voeding is onduidelijk en verwarrend. Maar het huidige debat kan wel leiden tot positieve veranderingen voor de consument.”
Dag Andreja, de laatste tijd krijgen voedingsbedrijven heel wat kritiek omdat ze voeding op industriële schaal produceren. Heeft deze kritiek volgens jou reden van bestaan?
“Die kritiek is er inderdaad, en deze wordt mee gevoed door het debat over ‘ultrabewerkte voeding’. De industriële schaal waarop voeding geproduceerd wordt, wordt als één van de criteria gebruikt om voedingsproducten als ‘ultrabewerkte voeding’ te classificeren. Dit is natuurlijk verwarrend en problematisch.
Want op zich is er helemaal geen probleem met een voedingsproductie op industriële schaal. Het heeft zelfs vele voordelen, zoals een hoge voedselveiligheid, een grote kostenefficiëntie, en een gestandaardiseerde kwaliteit van onze voeding. Bovendien hebben grote voedingsbedrijven eigen labo’s en eigen datasets om onderzoek te doen, wat ook heel waardevol is.
Tegelijk brengt de grote schaal ook grote verantwoordelijkheden met zich mee. Want als het fout gaat, moet de producent ook op grote schaal actie ondernemen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan grote recall-acties bij voedselveiligheidsproblemen.”
En nu over naar de eerste tafelspringer: hebben classificatiesystemen, zoals NOVA, een toegevoegde waarde in het debat over ‘ultrabewerkte voeding’?
“Je kan geen debat voeren over ultrabewerkte voeding zonder stil te staan bij de definitie. De NOVA-classificatie doet een poging om voedingsproducten te classificeren en te verdelen in vier categorieën. De vierde en laatste categorie bevat de ‘ultrabewerkte voeding’, zonder dat er een duidelijke definitie is van ultrabewerkt.
Het gevolg is dat er in die vierde categorie een heterogene groep van producten zit, die eigenlijk helemaal niet in dezelfde categorie thuishoren. Het zijn producten met een verschillende nutritionele kwaliteit, waarvan sommige producten een negatieve impact hebben op de gezondheid en andere producten geen impact of zelfs een positieve impact. Met zo’n diverse groep van producten is het natuurlijk niet verwonderlijk om associaties met ziektes te vinden.
Kortom, de categorie ‘ultrabewerkte voeding’ is zodanig heterogeen dat het geen meerwaarde heeft en ons niet vooruit helpt.”
Kortom, de categorie ‘ultrabewerkte voeding’ is zodanig heterogeen dat het geen meerwaarde heeft en ons niet vooruit helpt.”
Heeft het hele debat dan eigenlijk wel een meerwaarde?
“Studies wijzen aan dat sommige voedingsgroepen mogelijks niet goed zijn voor de gezondheid. Het is belangrijk dat de wetenschap haar werk mag verder doen en een meer gericht onderzoek voert naar die specifieke voedingsgroepen om te zien of en wat er precies aan de hand is.
Het debat kan dus zeker een meerwaarde hebben als het gaat over hoe we gezonde en veilige voeding kunnen blijven garanderen voor de consument.”
Over naar de tweede tafelspringer: zijn additieven in producten veilig en noodzakelijk?
“Additieven zijn stoffen die omwille van hun specifieke functie toegevoegd worden aan voeding; voor de smaak, bewaring of kleur bijvoorbeeld. Sommige additieven zijn absoluut noodzakelijk om de voedselveiligheid en stabiliteit van een product te kunnen ondersteunen tijdens de houdbaarheidstermijn.
De meerderheid van de bewerkte en verpakte voeding bevat additieven. Op zich is daar geen probleem mee als deze goedgekeurde additieven noodzakelijk zijn om het beoogde doel te behalen en als de producent enkel de hoeveelheid gebruikt die nodig is.
Het is wel noodzakelijk dat de wetenschap additieven blijft onderzoeken zodat we hun veiligheid kunnen blijven garanderen. Mocht nieuw onderzoek aantonen dat bepaalde additieven toch niet veilig zouden zijn, dan moeten producenten deze vervangen, maar dat kan pas als de veiligheid en bruikbaarheid van de alternatieven ook gegarandeerd is.
In elk geval worden additieven permanent opnieuw geëvalueerd door EFSA. De inname van additieven wordt daartoe gemonitord, en dit gebeurt in overleg met de Commissie, de lidstaten en de sectoren.
Bestaan er additieven die gemakkelijk weggelaten kunnen worden uit voeding?
“Bepaalde additieven, zoals bijvoorbeeld bepaalde kleurstoffen, zouden inderdaad weggelaten kunnen worden. Maar we moeten dan ook aanvaarden dat dit mogelijks een impact zal hebben op de producteigenschappen zoals we die nu kennen. In dat geval moet je de consument ook informeren en sensibiliseren om bijv. de veranderde kleur van het product te aanvaarden. Daar komt dus wel wat bij kijken.”
Helpt het discours over ‘ultrabewerkte voeding’ de consument in het maken van gezondere keuzes?
“Zoals ik reeds aangaf, vind ik heel de discussie over ultrabewerkte voeding verwarrend, door de gebruikte terminologie en een te vereenvoudigde en te overkoepelende redenering die veel verschillende producten groepeert onder de zogenaamde UPF-naam, en dat helpt de consument helemaal niet vooruit.”
Dankjewel Andreja. Als afsluiter: hoe kunnen we dan een beter debat voeren?
“Het debat heeft een meerwaarde als het leidt tot positieve veranderingen voor de consument zoals bijvoorbeeld innovatieve ingrediënten, als we blijven werken aan gezonde en veilige voeding en als we ons blijven inzetten voor een goed geïnformeerde consument.
Het debat moet in elk geval in alle transparantie gebeuren. Laat de wetenschap vooral haar werk doen en laat ons de acties van voedingsbedrijven baseren op (wetenschappelijke) feiten. Je kan geen gefundeerde beslissingen nemen op basis van emotie, wel op basis van data.
De voedingsindustrie vult een maatschappelijke rol in, in die zin dat het voldoet aan de basisbehoeften van de mens. Dat komt met een grote trots en een grote verantwoordelijkheid. Naast voedingsbedrijven moeten ook alle andere actoren, zoals beleidmakers en academici, hun verantwoordelijkheid nemen. Want uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde doel: de consument helpen met het maken van gezondere voedingskeuzes.”
De voedingsindustrie vult een maatschappelijke rol in, in die zin dat het voldoet aan de basisbehoeften van de mens. Dat komt met een grote trots en een grote verantwoordelijkheid. Naast voedingsbedrijven moeten ook alle andere actoren, zoals beleidmakers en academici, hun verantwoordelijkheid nemen. Want uiteindelijk hebben we allemaal hetzelfde doel: de consument helpen met het maken van gezondere voedingskeuzes.”