Is er marge in de voedingsindustrie?

08.11.2022

Gegevens van de Nationale Bank tonen dat de marge van niet-financiële bedrijven in het tweede kwartaal van 2022 verder steeg. Daarover is de afgelopen weken veel gediscussieerd. Maar wat is de huidige situatie in de voedingsindustrie?

Voor de economie als geheel meldt de Nationale Bank van België (NBB) dat de brutomarge van niet-financiële ondernemingen in het tweede kwartaal van dit jaar 45,2% van de toegevoegde waarde bedroeg, tegenover 44,8% in het voorgaande kwartaal en 43,9% in dezelfde periode van 2021. Welke conclusies kunnen we hieruit trekken? En welke zeker niet?

Bedrijven doen het vandaag beter dan een jaar geleden

Niet waar.

Ten eerste belicht de NBB het brutomargepercentage. Dat meet het percentage van de toegevoegde waarde bij bedrijven, na betaling van de loonkosten en de belastingen, na aftrek van productiesubsidies, maar vóór aftrek van de kapitaalafschrijving. Het staat dus niet los van de gedane investeringen. Met andere woorden, als een onderneming investeerde en dus hogere kapitaalafschrijvingen heeft, stijgt ook de brutomarge (ceteris paribus).

Ten tweede zijn de economische gevolgen van de oorlog in Oekraïne in het tweede kwartaal van 2022 nog maar gedeeltelijk zichtbaar. Zo begon de prijs van gas en elektriciteit pas eind februari echt te stijgen. Ten slotte gaat het om een gemiddelde dat uiteraard verschillen tussen sectoren enerzijds en tussen ondernemingen binnen eenzelfde sector anderzijds verbergt. Vandaag worstelen veel bedrijven om de crisis te overleven.

Meer marge voor aandeelhouders

Niet waar.

Het bruto-exploitatieoverschot, dat de teller vormt van het brutomargepercentage, bestaat niet alleen uit afschrijvingen, maar ook uit financiële lasten (bijvoorbeeld aflossing van leningen), lopende belastingen (VenB), financiële reserves en ten slotte uitgekeerde dividenden. Een analyse van het VBO toont dat die dividenden in de eerste helft van 2022 gedurende 20 jaar nooit zo'n klein aandeel in de toegevoegde waarde hadden. Brutomarge betekent dus niet sowieso hogere dividenden voor de aandeelhouders.

De voedingsindustrie biedt weerstand

Dat hopen we, maar hoe lang nog?

Aangezien er geen kwartaalgegevens op sectorniveau beschikbaar zijn, kijken we naar de historische ontwikkeling van het brutomargepercentage tussen 1995 en 2021. En die cijfers zijn in drie opzichten zorgwekkend. Ten eerste, als we het door de NBB belichte brutomargepercentage nemen, zien we dat dit in 2021 inderdaad stijgt ten opzichte van 2020 (39,5% tegenover 38,6%). Het ligt echter nog altijd ver onder het niveau van vóór de crisis (40,2%) en het langetermijngemiddelde (40,6% in de periode 1995-2019).

Ten tweede, en dat is zorgwekkender, daalt de brutomarge al sinds 2016. Op vijf jaar daalde die met 2,8 procentpunten, terwijl de andere sectoren van de verwerkende industrie de brutomarge met 4,9 procentpunten zagen stijgen. Onderstaande grafieken illustreren die tegengestelde ontwikkeling, waarin het brutomargepercentage van de voedingsindustrie (linkse grafiek) en de rest van de verwerkende industrie (rechtse grafiek) met tussenpozen van vijf jaar (2016 vs. 2021) wordt uitgesplitst.

Merk bovendien op dat in de voedingsindustrie het aandeel van de afschrijvingen in de toegevoegde waarde de laatste jaren toenam. Dit betekent dat de bedrijven uit de sector een pro-actief investeringsbeleid hebben gevoerd.

Ten derde, als gevolg daarvan, daalt de nettomarge, d.w.z. het percentage van de toegevoegde waarde dat de ondernemingen overhouden na betaling van de loonkosten, de belastingen na aftrek van de productiesubsidies en de afschrijvingen, sterk. Met 17,4% in 2021 moeten we teruggaan naar de voedselprijzencrisis van 2011 en de daaropvolgende Arabische lente voor een lager percentage (afgezien van 16,5% in 2020). Dit is een zeer belangrijk aandachtspunt omdat het de resultaten de Graydon-studie bevestigt: voor 4 op de 10 voedingsbedrijven zijn de financiële reserves wellicht niet voldoende om een volgende schok op te vangen.

De gemiddelde nettomarge in de rest van de verwerkende industrie steeg daarentegen tussen 2016 en 2021. Dit komt doordat deze bedrijven in 2021 financiële reserves konden opbouwen (zie grafiek VBO) uit voorzichtigheid in deze onzekere tijden. Helaas hebben de voedingsbedrijven, die geklemd zitten tussen enerzijds stijgende productiekosten en anderzijds de grote moeilijkheid – voor sommigen onmogelijkheid - om deze stijging door te rekenen in hun verkoopprijzen, hun reserves grotendeels moeten aanspreken.

De komende maanden zullen cruciaal zijn

Inderdaad!

De loonstijging van ongeveer 11 % in januari 2023 door de automatische indexering en verdere stijging van de energiekosten doordat meerdere bedrijven in 2023 moeten overgaan van een vast naar een variabel energiecontract betekenen een enorme economische schok. Daarom is het van essentieel belang dat de regeringen hun steun voortzetten en uitbreiden en dat economische activiteiten in sociale vrede kunnen worden uitgevoerd. Het doel vandaag is het behoud van werkgelegenheid en waardecreatie ten voordele van iedereen.